Jurisprudentie
AR2535
Datum uitspraak2004-09-22
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401716/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401716/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 27 mei 2003 heeft het hoofd afdeling Publiekszaken van de gemeente Heerenveen appellant beweerdelijk namens het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) meegedeeld dat is besloten het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde adres van appellant per 29 april 2003 te wijzigen in “wegens emigratie naar het land Onbekend (VOW)”.
Uitspraak
200401716/1.
Datum uitspraak: 22 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 12 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 mei 2003 heeft het hoofd afdeling Publiekszaken van de gemeente Heerenveen appellant beweerdelijk namens het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) meegedeeld dat is besloten het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde adres van appellant per 29 april 2003 te wijzigen in “wegens emigratie naar het land Onbekend (VOW)”.
Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft het college het besluit van 27 mei 2003 voor zijn rekening genomen, het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 7 oktober 2003 deels gegrond, deels ongegrond verklaard, en het besluit van 27 mei 2003 gehandhaafd met aanvulling en verbetering van de gronden.
Bij uitspraak van 12 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn in kopie aan het college toegezonden.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G.H. Kuitert-Vermeulen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA), voorzover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woonadres:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten.
Ingevolge dit artikel, voorzover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder adres: het woonadres.
Ingevolge artikel 47, tweede lid, eerste volzin, van de Wet GBA, draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA is de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder d, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. In geschil is het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college terecht is overgegaan tot ambtshalve vervanging per 29 april 2003 van appellants adres [locatie] te Heerenveen in de gemeentelijke basisadministratie door het adres “wegens emigratie naar het land Onbekend (VOW)”.
2.3. Appellant voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat pand aan de [locatie] te Heerenveen niet als woning kan worden aangemerkt. Deze vraag ligt in het kader van het onderhavige geschil, dat de inschrijving van appellant in de gemeentelijke basisadministratie betreft, niet ter beoordeling voor. Hetgeen appellant hierover heeft betoogd treft mitsdien geen doel en behoeft geen verdere bespreking.
2.4. Appellant voert wel met succes aan dat het college zijn adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie niet heeft kunnen wijzigen in “wegens emigratie naar het land Onbekend (VOW)”.
2.4.1. Blijkens paragraaf 6.3 van de Handleiding Uitvoeringsprocedures dient in de situatie dat een persoon in de basisadministratie is ingeschreven op een bepaald adres en vervolgens is vertrokken zonder een nieuw adres op te geven, alvorens een actualisering uit te voeren een gedegen onderzoek te zijn ingesteld naar het feitelijke nieuwe adres van betrokkene. De uitkomst van dit onderzoek kan volgens de handleiding – voorzover hier van belang – zijn dat de persoon een nieuw adres heeft in een andere gemeente in Nederland, of dat de persoon in de gemeente woont maar geen adres of briefadres is vast te stellen (vertrek naar een ‘punt-adres’), dan wel dat de persoon is vertrokken onbekend waarheen (VOW). Bij laatstgenoemde categorie staat in de Handleiding vermeld dat is vastgesteld dat de verblijfplaats van de burger onbekend is en dat de burger volkomen onbereikbaar is.
2.4.2. Volgens het college is voorafgaand aan het primaire besluit een onderzoek verricht waaruit is gebleken dat appellant niet meer woonachtig was op het adres [locatie]. Op grond hiervan heeft het college de adresgegevens van appellant in de basisadministratie gewijzigd in “wegens emigratie naar het land Onbekend (VOW)”. Echter, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat appellant ten tijde van de primaire besluitvorming woonachtig was aan de [locatie], dan wel in de gemeente Kollumerpomp, dan wel in een caravan in de gemeente Heerenveen. Voorts blijkt uit de stukken dat er in verband met de wijziging van de inschrijving geregeld contact heeft plaatsgevonden tussen appellant en de afdeling Publiekszaken van de gemeente. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het college onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar het feitelijke woonadres van appellant om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat hij was vertrokken onbekend waarheen. Dat appellant, zoals het college stelt, niet op het adres [locatie] mocht wonen omdat dat pand niet als woning kan worden aangemerkt, maakt dat niet anders. De in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegevens moeten zo betrouwbaar mogelijk zijn; daarin dient het feitelijke woonadres van appellant te worden geregistreerd, ongeacht of hij daar legaal woont of niet. De conclusie is dat het besluit om het adres van appellant te wijzigen in “wegens emigratie naar het land onbekend (VOW)” is genomen in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste zorgvuldigheid.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het inleidende beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De betreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient met inachtneming van de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2003 te beslissen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 12 februari 2004, 04/52 GEMWT;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen van 22 oktober 2003, Nij.-03.3004702;
V. bepaalt dat het college met inachtneming van de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2003 beslist;
VI. gelast dat de gemeente Heerenveen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 onderscheidenlijk € 175,00, derhalve in totaal € 291,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004
97-413.